Het immuunsysteem


Hieronder volgt misschien een stuk taaie kost, maar het bevat wel nuttige informatie voor wie zich verder wil verdiepen in de werking van het immuunsysteem.

Het immuunsysteem is op te splitsen in 2 delen: de aspecifieke afweer en de specifieke afweer.

Aspecifieke afweer

Ook wel aangeboren afweer genoemd. Dit deel werkt snel en reageert bij een infectie als eerste, maar werkt niet specifiek tegen een bepaalde ziekteverwekker (pathogeen).
Macrofagen (een soort witte bloedcel) in het bloed eten in principe alles wat lichaamsvreemd is op (fagocytose). De ziekteverwekker wordt in de macrofaag verteerd waarna hij het antigeen van de ziekteverwekker verplaatst naar receptoren op zijn eigen celwand. Daarnaast produceert de macrofaag een hormoonachtige stof, interleukine 1. Deze stof activeert T-helpercellen die de macrofaag opzoeken en zijn informatie overnemen en de specifieke afweer in werking zetten.

Specifieke afweer

Dit systeem maakt antistoffen, antilichamen genoemd, aan tegen specifieke antigenen en ‘onthoudt’/bewaart die antigenen. Eenmaal in contact geweest met een specifiek antigeen zal het bij een volgende invasie de antilichamen al klaar hebben staan. De specifieke afweer is afhankelijk van de aspecifieke afweer alvorens in actie te kunnen komen.

Het specifieke afweersysteem bestaat uit 2 soorten cellen: B-cellen (<strong>humorale afweer) en T-cellen (cellulaire afweer).
Humorale afweer – humor betekent vloeistof – heeft deze naam omdat het zich in het bloed bevindt. De humorale afweer maakt antilichamen aan. Antilichamen zijn eiwitten en worden via het bloed door het hele lichaam verspreid waardoor de afweer ook overal in het lichaam aanwezig is.

Cellulaire/cel gebonden afweer, zorgt ervoor dat de cellen waarin zich antigenen bevinden kapot gemaakt worden, het gaat hier dus om cellen die virussen of tumorcellen bevatten (tumorcellen hebben ook afwijkende antigenen).

Specifieke afweer: B-cellen

B-cellen (humorale afweer) heten zo omdat ze in het beenmerg gemaakt worden. Bijna alle bloedcellen worden in het beenmerg gemaakt, zo ook de B-cellen. Ze gaan na aanmaak in het bloed circuleren en heten dan naïeve B-cellen totdat ze door een T-helpercel een antigeen krijgen aangeboden. Op dat moment gaan de naïeve B-cellen hiertegen antilichamen produceren en veranderen ze van uiterlijk; het worden dan plasmacellen. Plasmacellen zijn cellen die antilichamen maken tegen een specifiek antigeen.

Behalve de antilichaam-producerende cellen worden er ook geheugencellen gemaakt.

Er worden dus 2 soorten B-cellen aangemaakt: plasma cellen en geheugencellen.

Geheugencellen blijven heel lang in leven. Normaal gesproken worden alle cellen in een lichaam, behalve de neurologische cellen, van tijd tot tijd vervangen (in een periode van ongeveer 7 jaar zijn alle cellen een keer vervangen). Alleen de geheugencellen blijven heel lang bestaan. Bij mensen wordt dat op zo’n 12 tot 15 jaar geschat.
Geheugencellen zijn niet terug te vinden of te tellen, ze zijn niet te herkennen aan hun uiterlijk en zien er uit als B-cellen. Het is dus nooit met zekerheid te zeggen of ze aanwezig zijn en/of waar ze zitten. Het is ook niet bekend of ze altijd in het bloed circuleren of dat ze in het beenmerg of de milt verblijven.

B-cellen werken voornamelijk tegen bacteriën en virussen die nog niet een cel zijn binnengedrongen. Dus virussen en bacteriën die zich in de bloedbaan en lymfestelsel bevinden, worden door deze antilichamen aangepakt. Ze blijven heel lang in het bloed circuleren en zijn meetbaar.

Specifieke afweer: T-cellen

T-cellen (cellulaire afweer) worden net als de B-cellen in het beenmerg aangemaakt, maar ontwikkelen zich verder in de thymus. De thymus zit in de borstholte en is vooral bij jonge dieren heel groot en belangrijk. Bij volwassen dieren (en mensen) verdwijnt de thymus zo goed als geheel. Amerikaanse onderzoekers hebben echter ontdekt dat de functie van de thymus behouden blijft (NtvG sept.2023).
Bij de ontwikkeling van de T-cellen in de thymus ontstaan miljoenen verschillende cellen. Deze cellen hebben allemaal een andere receptor op hun celwand waarmee ze de geïnfecteerde lichaamseigen cellen kunnen herkennen. Om eigen cellen te kunnen onderscheiden van vreemde cellen zijn vrijwel alle lichaamscellen voorzien van een complex van eiwitten op de celwand (MHC) en dit verschilt per individu. Hierdoor zijn de T-cellen in staat eigen cellen te onderscheiden van lichaamsvreemde cellen. Verder kan dit eiwitcomplex (MHC) aangeven dat een cel geïnfecteerd is door een deel van het virus als lichaamsvreemd antigen op zijn celwand te presenteren zodat de T-cellen dit aan de buitenkant kunnen herkennen.
Er zijn verschillende soorten T-cellen:
T-helpercellen, zij zijn belangrijk voor het op gang brengen van de immuunreactie.
T-killercellen, dit zijn cellen die daadwerkelijk andere cellen aanvallen (cellen geïnfecteerd met virussen en tumorcellen).

Werking T-killercellen

Een virus dringt een lichaamscel binnen. Het virus valt uit elkaar in eiwitsegmentjes, die vormen nu de antigenen. De antigenen worden naar de celmembraan gevoerd en hechten daar aan speciale receptoren (MHC). Zo wordt de cel van buitenaf herkenbaar als een met virus besmette cel en ook met welk virus. De bijpassende T-killercel bindt zich aan dit antigeen. Voor elk antigeen is een andere T-killercel aanwezig. De T-killercel scheidt nu een enzym af. Hierdoor wordt de cel als het ware lek geprikt. De cel valt uit elkaar. De celinhoud en de virusdeeltjes komen vrij. Dit alles kan nu opgeruimd worden door de fagocyten. Nadat de cel is vernietigd gaat de T-killercel zich delen. Ook hier vindt scheiding plaats in gewone T-helpercellen, die direct in actie komen en T-geheugencellen voor een volgende besmetting.

Werking T-helpercellen (algemeen)

Een virus wordt gefagocyteerd. De macrofaag brengt een virusdeeltje (antigeen) naar het oppervlak. Een T-cel receptor van de T-helpercel, hecht zich aan dit antigeen. Ook hier geldt dat er voor elk antigeen weer een andere T-helpercel is. De macrofaag stuurt bepaalde cytokinen (signaalstof waaronder bijvoorbeeld interleukine) naar de T-helpercel, om te zorgen dat deze ook cytokinen gaat produceren. De cytokinen van de T-helpercel stimuleren de andere T-helpercellen, de B-cellen (voor de humorale immuniteit) en de T-killercellen (voor de cellulaire immuniteit) om te delen. De T-helpercel heeft zijn werk gedaan en gaat zelf ook delen. De ontstane T-helpercellen geven ook weer cytokinen af. Zo komt er snel een afweerreactie op gang.

Er zijn 2 soorten T-helpercellen:

Th1-cellen spelen een belangrijke rol bij het activeren van macrofagen en de productie van B-geheugencellen. De immuunrespons door Th1-cellen wordt cellulaire afweer genoemd.

Th2-cellen zijn direct verantwoordelijk voor het differentiëren van naïeve B-cellen in plasmacellen die antilichamen uitscheiden en zijn essentieel voor de productie van IgE. Een teveel aan vrijkomend IgE maakt deel uit van een allergische reactie. De immuunrespons door Th2-cellen wordt humorale afweer genoemd.

Het lichaam kan Th1 en Th2 cellen niet tegelijkertijd aanmaken. Het lichaam moet kiezen of het Th1 of Th2 cellen gaat aanmaken. En dit gegeven is erg belangrijk bij vaccineren!!! Want:

Op het moment dat een dier gevaccineerd wordt, worden in eerste instantie met name de naïeve B-cellen gestimuleerd om antilichamen te maken. Dat heeft tot gevolg dat de productie van Th1 cellen even helemaal stil ligt; de T-cel immuniteit is tijdelijk onderdrukt en daarom is er vlak na een vaccinatie meer kans op bacteriële infecties, tumorgroei en andere virusinfecties dan die waartegen gevaccineerd wordt. Bijvoorbeeld honden die meteen na een vaccinatie een kennelhoest infectie of een diarreevirus oplopen.

Soorten antilichamen

Antilichamen, ook wel immuunglobulines (afgekort Ig) of antistoffen genoemd zijn eiwitten die in het bloed rondzwerven en antigenen moeten herkennen. Er zijn meerdere soorten antilichamen maar we noemen hier alleen die antilichamen die voor vaccinaties van belang zijn.

Immunoglobuline zegt eigenlijk niets meer dan dat dit een eiwit van het immuunsysteem is. De A, M en G zijn een alfabetische nummering die ze hebben gekregen op volgorde van ontdekking.

IgE

Geven de aanzet tot onmiddellijke allergische reacties. IgE bindt aan basofielen (een type witte bloedcel) in het bloed en aan mestcellen in weefsels. Wanneer basofielen of mestcellen met daaraan gebonden IgE allergenen tegenkomen (antigenen die allergische reacties veroorzaken), geven ze stoffen af (o.a. histamine) die ontsteking veroorzaken en omliggende weefsels beschadigen.

IgA

IgA zit voornamelijk in de slijmvliezen. Slijmvliezen zijn de plek waar virussen als eerste binnenkomen. IgA is dus een heel belangrijk antilichaam omdat deze het virus aanpakt op het moment dat het in contact komt met de slijmvliezen, dus voordat het echt het lichaam is binnen gedrongen. IgA wordt opgewekt bij vaccinaties die werken op het slijmvlies zoals neusvaccinaties. Dat is de reden dat een neusvaccinatie beter werkt dan de subcutane (onderhuidse) vaccinatie en minder bijwerkingen geeft omdat het niet via een injectie in de huid en dus niet direct in het bloed komt.

IgM

IgM wordt bij elk eerste contact met een virus (dus ook bij de eerste vaccinatie) aangemaakt. Het ontstaat heel snel maar verdwijnt na verloop van tijd ook weer om vervangen te worden door IgG.
IgM is de eerste snelle afweer tegen virussen. Sommige vaccinaties (de dode vaccins) moeten herhaald worden in de tijd dat de IgM nog hoog is. IgM kan gebruikt worden om een ziekte te diagnosticeren zoals bijvoorbeeld Parvo. Wanneer bij een hond met heftige diarree en hoge koorts getwijfeld wordt of het Parvo of hondenziekte betreft, dan kan met behulp van IgM aangetoond worden wat de ziekteverwekker is.

IgG

IgG wordt later aangemaakt, nadat de acute infectie voorbij is, en zorgt voor de bescherming op de lange termijn, deze blijven langer in het bloed aanwezig. De aanmaak komt trager op gang; na een tweede infectie (booster vaccinatie) neemt het aantal IgG toe.

De maternale immuniteit (pups, kittens en veulens krijgen dit mee via de eerste moedermelk) betreft IgG, deze maternale IgG neemt na de geboorte af.